Cler. Luik, I. 1494-1504 (1494-1524) Den Bosch Victor vander Moelen (van Herentals), Victoer vander Molen, Victor van Herent(h)als, was een zoon van Henrick vander Moelen die vermoedelijk in Herentals woonde en vóór 1492 overleed. Misschien was zijn vader net als hij notaris want in het archief van de abdij van Tongerlo wordt nog een transsumpt van een akte uit 1432 bewaard dat omstreeks 1475 door een Henricus de Molendino werd geschreven en gecollationeerd. Vanaf omstreeks 1485 woonde Victor in Den Bosch waar hij van Willem Pyckevet een huis gelegen aan de Zijle of achter het Wild Varken huurde. De huur bedroeg 14 gouden Peters ofwel 13 Rijnsgulden en 6 stuivers per jaar. Op 12 december 1492 kocht hij dit huis en beloofde hij tevens aan Willem Pyckevet dat hij vóór 24 juni 1493 zijn achterstallige huur van de voorgaande zeven jaar zou betalen, in totaal 93 Rijnsgulden en 2 stuivers, plus nog eens 19 Rijnsgulden en 12 stuivers aan rente. Het huis lag pal achter het Stadhuis waar Victor als klerk werkzaam was, zoals blijkt uit een rekening van de O.L.V.-broederschap. In 1490 ontving Victor die in die scrijfcamer scrijft van de broederschap namelijk 11 stuivers voor het maken van twee afschriften. Jan Symons soen van Litt alias vanden Graft, eigenaar van drie woningen aan de Zijle, waarvan de middelste eveneens door Victoir van Herenthals, scryveyn, Henrics soen, werd gehuurd, verlengde op 31 juli 1490 diens huurcontract met 12 jaar tegen een huur van 8 Peters ofwel 7 Rijnsgulden en 4 stuivers per jaar. In het contract werd onder meer de volgende bepaling opgenomen: "Item, inden gevalle oft Victoer hieren bynnen boven opten hoige camerken ennige benxkens dede maiken die muervast weren, die zullen oec den huyze blyven, mar oft hy dair dede maken ennige zittens die niet muervast en weren, off ennighe andere gerieff dat hem totter exercicien van synen scryven dienden, dat zal Victoer naden voirs. tyde vanden xii jaeren nae hem mogen trecken." Blijkbaar huurde Victor deze woning dus speciaal voor zijn werkzaamheden als klerk en had hij er één kamer ingericht als schrijfkamer. 1) In de periode 1494-1506 was Victor tevens werkzaam als notaris. Zowel Jan Jan Willekens van Balen (nr.31) als Jan Bax (nr.27) treden in zijn akten op als getuige. De eerste was waarschijnlijk afkomstig van Balen in de Meierij van Herentals terwijl de laatste - die ook vijf grossen voor Victor schreef - afkomstig was van Herentals zelf. Vermoedelijk waren ze op uitnodiging van Victor naar Den Bosch gekomen waar ze omstreeks 1500 net als hij werkzaam waren als secretarieklerk. Ze woonden naast elkaar aan de Zijle, twee huizen verwijderd van dat van Victor. Na 1500 zijn Jan van Balen en Jan Bax ook als openbaar notaris bekend en noemen ze Victor ieder éénmaal als getuige in een akte. Victor de Herentals, filius quondam Henrici, wordt verder nog als getuige vermeld in een akte die de stadssecretaris Vranck van Langhel in 1493 in diens woonhuis aan de Zijle opstelde, terwijl in 1494 Victor de Molendino, notarius publicus, samen met meester Ghijsbrecht die Hollander (nr.184) heer Henrick vanden Loe (nr.246) in diens woonhuis in de Peperstraat assisteerde bij het maken van een collatie. Later dat jaar wordt Victor de Molendino de Herentals, notarius publicus, nog eens als getuige genoemd in het testament van een bewoner van de Zijle dat daar door dezelfde notaris werd opgesteld. Vrijwel alle akten die van Victor uit de periode 1494-1500 zijn overgeleverd vervaardigde hij ten behoeve van de kerkfabriek van de St.Jan. Van 1493 tot omstreeks 1500 was hij dan ook als klerk en rentmeester van die instelling werkzaam, in welke hoedanigheid hij de cijnzen en pachten van de kerkfabriek inde en de jaarrekeningen schreef. Verder zag hij er ook op toe dat de bezittingen van de kerkfabriek in goede staat bleven. Zo reisde Victor vander Molen, der kercken clerck, in 1495 en 1496 enkele malen naar de Peel om daar omheiningen te laten maken en de beesten die los rondliepen op "der kercken lant" in een schutskooi te drijven. 2)
De kerkfabriek van de St.Jan was echter niet de enige instelling waarvoor Victor als klerk en rentmeester werkzaam was. Hij oefende die functies ook uit in dienst van het Leprozenhuis (1484-1485), het Minderbroedersklooster (1493), het Groot Gasthuis (1493-1499), het Zinnelooshuis (1493-1500), de O.L.V.-broederschap (1493-1500), Porta Coeli (1489-1499), het Clarissenklooster (1504-1510) en de abdij van Berne (1506). In veel van deze rentmeesterschappen werd hij opgevolgd door Peter en Jan van Balen (zie nr.31) en door Jan Bax (nr.27). Zijn sallaris verschilde waarschijnlijk naar gelang de omvang van de hoeveelheid pachten en cijnzen die de instelling bezat. Zo ontving hij van het Groot Gasthuis jaarlijks 112 stuivers, van de O.L.V.-broederschap 100 stuivers, van de Clarissen 28 stuivers, van het Zinnelooshuis 14 stuivers en van het Leprozenhuis 9 stuivers. Het loon dat hij van de broederschap kreeg was in 1493/94 aanzienlijk lager dan in latere jaren. Hij was toen gezworen broeder van die instelling geworden en ook zijn vrouw was als lid opgenomen. Door middel van zijn werkzaamheden voor de broederschap loste hij tevens hun doodschuld in, dat wil zeggen het bedrag dat anders na hun dood door de erfgenamen aan de broederschap zou moeten worden betaald. Nadat de broederschap in 1494/95 een jaar zonder rentmeester had gefungeerd werd Victor in 1495 als vaste klerk en rentmeester aangesteld. Behalve door bovengenoemde instellingen liet Victor zich ook tot het innen van pachten en cijnzen machtigen door particulieren, zoals Vranck van Langhel (1497) en Jeroen van Aken (1498). 3)
Verder vertegenwoordigde hij als procureur ook regelmatig partijen in processen. Zo was hij in 1489/90 procureur van de O.L.V.-broederschap in een rechtszaak tegen de heer van Empel en daagde hij omstreeks 1500 namens de kerkfabriek van de St.Jan enkele wanbetalers voor schepenen van Den Bosch. In 1510/11 verdedigde hij het St.Janskapittel tegen Jan van Cruyssart die het kapittel had laten dagvaarden omdat dit wijn had verkocht op de Markt maar de wijnaccijns weigerde te betalen. Processen naar aanleiding van het niet tijdig betalen van pachten of cijnzen resulteerden vaak in de uitwinning van de onderpanden. Victor vander Moelen komt op het einde van de vijftiende en in het begin van de zestiende eeuw dan ook veelvuldig voor in de Bossche vonnisboeken als uitwinner van goederen die vervolgens bij openbare verkoop werden verkocht. Voor zijn werkzaamheden reisde hij vaak naar plaatsen in de Meierij, maar soms ook daarbuiten. Zo verzocht meester Arnt Boest (nr.57) in een brief van omstreeks 1507 aan zijn zwager Henrick van Uden om voor de bewijsvoering in zijn proces te Leuven twee notariële akten mee te geven aan Victoer wander Molen die toch via Mechelen naar Leuven zou reizen. Hij schrijft in de brief dat hij hem prefereert boven andere boden omdat hij betrouwbaar en krachtig is: "quia est certus nuntius et fortis". Ondanks zijn drukke werkzaamheden als klerk, rentmeester, notaris, gemachtigde, procureur en "bode" accepteerde Victor ook de executele van testamenten. Zo trad hij in 1514 op als uitvoerder van het testament van Peter van Goburdingen en diens vrouw Katherijn, voor welke laatste hij in 1504 als notaris ook een codicil had opgesteld. 4)
Vermoedelijk was Victor vanaf 1493 tevens klerk van de rentmeester van de hertog in het kwartier van Den Bosch of van diens stadhouder. Ook in andere gevallen waren het doorgaans deze klerken die de rekeningen van instellingen als de O.L.V.-broederschap en de kerkfabriek van de St.Jan schreven (vgl. nrs.27, 170, 403). In 1500 en 1503 wordt Victor ook daadwerkelijk vermeld als klerk van Henrick vander Keelen, hertogelijk rentmeester in het kwartier van Den Bosch (1477-1504). Onder diens opvolger Cornelis Dickbier (1504-1515) promoveerde Victor misschien tot stadhouder van de rentmeester. In januari 1515 deed Cornelis Dickbier "overmits zijnder oudtheyt ende debilitatie van zijnen persoone" afstand van zijn officie ten behoeve van Victor vander Moelen. Deze werd op 23 januari 1515 te Leuven door Karel V tot zijn rentmeester in het kwartier van Den Bosch benoemd waarna hij op 26 januari in handen van kansellier Jeroom vander Noot de eed aflegde en op 29 januari de borgsom betaalde. Op 25 maart werd de benoeming door Karel V nog eens geconfirmeerd nadat deze officieel het "gouvernement van onsen Landen van Herwaerts over" had aanvaard. 5)
De statusverhoging werd ook geregistreerd in de rekeningen van de O.L.V.-broederschap waarvan Victor in 1493 gezworen broeder was geworden. In 1515 schonk hij de broederschap 15½ stuiver "want hij hoich rentmeester worden is". Naar oud gebruik leverde hij als rentmeester van de hertog ook jaarlijks enkele zwanen aan de broederschap. Ze werden gebracht door één van zijn knechten die daarom den pluime greef werd genoemd. Sinds zijn statusverhoging werd Victor ook niet meer als gewone gezworen broeder aangemerkt maar als swaen bruder, een term die anders alleen werd gebruikt voor de weinige gezworen broeders die tot de lekenstand behoorden en daarom een zwaan schonken. Mogelijk had dus ook Victor, om rentmeester van de hertog te kunnen worden, zijn geestelijke stand op moeten geven. Als rentmeester maakte hij tevens deel uit van de financiële Raad van de landsheer. Deze benoemde hem in 1515 verder tot lid van de commissie die in het kwartier van Den Bosch de amortisatieregeling moest doorvoeren. In het kader van die regeling vaardigde Victor vander Moelen, raidt der Konincklijcker Maiestijt van Castilien etc. ende zijner generael rentmeester van Brabant, samen met andere gecommitteerden de taxaties of belastingaanslagen uit en de daarbijhorende kwitanties die nog in de archieven van veel geestelijke instellingen zijn terug te vinden. Ze zijn vaak voorzien van zijn zegel dat een wapen vertoont met daarop drie vissen en een molensteen. Middels de taxaties werden de geestelijke instellingen aangeslagen voor het vierentwintigste deel van de opbrengst uit de cijnzen en pachten die ze sinds de amortisatieregeling van 1474 hadden verworven. Overigens konden deze aanslagen door Victors tussenkomst wegens bijzondere omstandigheden worden gemodereerd, zoals in het geval van het Bossche Groot Gasthuis. Ook bij latere belastingen op de goederen van geestelijke instellingen kon hij zijn invloed doen gelden. Zo betaalde de O.L.V.-broederschap hem in 1521 25 stuivers omdat hij bij de landsheer een verzoek had ingediend om bij de belastingen van dat jaar de geestelijke instellingen van Den Bosch - en meer in het bijzonder de broederschap - te willen ontzien. Ten slotte werd Victor ook enkele malen door de landsheer gemachtigd om het Bossche stadsbestuur in financiële zaken van advies te dienen. Victor behield het voorname en lucratieve ambt van hertogelijk rentmeester tot aan zijn dood in 1524. 6)
Gedurende zijn leven bleef Victor wonen in het huis aan de Zijle of achter het Wild Varken dat hij zoals eerder vermeld vanaf omstreeks 1485 had gehuurd en in 1492 had gekocht. In de lijsten van de zettingen die tussen 1497 en 1512 in Den Bosch werden gehouden wordt hij dan ook steeds vermeld als bewoner van de buurt van het Wild Varken. Al in 1496 had hij zelf als taxmeester inden block vanden Wilde Vercken op basis van de economische draagkracht van de afzonderlijke inwoners van zijn wijk de hoogte bepaald van de bijdragen die zij aan de zetting moesten leveren. De lijsten van deze zetting zijn echter niet bewaard gebleven. Uit de zettingen van 1502/03, 1505/06 en 1511/12 blijkt dat Victor met aanslagen van respectievelijk 60, 40 en 40 stuivers ongeveer tot de rijkste 18 procent van de Bossche belastingbetalers behoorde. Vermoedelijk was zijn bijdrage na de benoeming tot hertogelijk rentmeester aanzienlijk hoger, net als dat het geval was met Jan Bax (nr.27). Behalve zijn woonhuis had Victor nog andere bezittingen in Den Bosch en de Meierij. Soms lijkt hij goederen te hebben opgekocht om ze vervolgens met winst te verkopen. Zo kocht hij op 7 augustus 1505 een hofstad met gebouwen bij de St.Joriskapel aan de Oude Huls die hij op 1 april 1506 alweer verkocht. Omdat de koopprijzen echter nooit in de akten worden vermeld is over een eventuele winst geen zekerheid te krijgen. Misschien moet zijn zevenjarige huurachterstand van 1492 (zie boven) ook worden opgevat als een lening voor de speculatie met onroerend goed. Als secretarieklerk en rentmeester van diverse instellingen was hij immers steeds op de hoogte van eventuele voordelige aankopen. Victor overleed op 25 juli 1524. Zijn uitvaartplechtigheid werd op 30 juli in de St.Jan gehouden. 7)
Al in 1492 wordt Victor genoemd als man van Aleyt, dochter van Jan Henrics soen van Os, bij wie hij toen een zoon Henrick had. Op 11 september 1492 beloofde Willem Pykevet, die een dag later ook het huis aan de Zijle aan Victor verkocht, dat hij Aleyt en Henrick gedurende hun leven een lijfrente van 8 Rijnsgulden per jaar zou betalen. Deze Henrick, waarschijnlijk Victors enige zoon, liet zich op 31 augustus 1503 als Henricus Victoris de Buscoducis inschrijven aan de universiteit van Leuven waar hij als dives in het college "het Kasteel" verbleef. Op 12 oktober 1506 werd Henricus de Molendino alias Victoris ontvangen als kanunnik van de Bossche St.Jan. Later keerde hij vermoedelijk terug naar Leuven om er zijn studie als meester in de artes af te sluiten. In 1513 liet magister Henricus de Molendino de Buscoducis zich inschrijven aan de rechtenuniversiteit van Orléans waar hij nog hetzelfde jaar promoveerde tot licentiaat in het Romeinse recht. Na een studie canoniek recht werd hij vervolgens licentiaat in de beide rechten. Op 16 november 1517 was hij weer terug in Den Bosch. Zijn vader ontving toen de gezworen leden van de O.L.V.-broederschap bij zich thuis voor een vergadering met maaltijd, waartoe de broederschap aan "den weert, weerdinne ende den soene, meester Henrick," ieder een mengel wijn schonk. In maart 1524 organiseerde meester Henrick samen met drie anderen een kleine inquisitie onder de Bossche aanhangers van Luther. Op 25 april 1526 werd hun onderzoek afgesloten met een vonnis waarbij dertien personen tot uiteenlopende boetes werden veroordeeld. Negen van hen moesten onder meer het Lutherse geloof afzweren en gedurende enige tijd een geel kruis op hun kleding dragen. De vier anderen, waaronder meester Henrick die Bye (nr.48), hoefden slechts een geldboete te betalen. Hoewel meester Henrick vander Moelen later door heer Dirck van Heeze (Hezius) nog wel aan de bisschop van Luik werd voorgedragen als bisschoppelijk inquisiteur voor Den Bosch is het daar tot een dergelijk onderzoek nooit meer gekomen. 8)
Later bezat meester Henrick ook enkele beneficies in de omgeving van Den Bosch. Zo wordt hij genoemd als absent rector van de parochie van Alem (1535-1551), van de derde fundatie aan het Apostelenaltaar in Oss (1536), van de tweede fundatie aan hetzelfde altaar (1537-1551) en van het altaar van het H.Kruis en Maria Magdalena in Geffen (1538-1551). Meester Henrick resideerde als kanunnik van de St.Jan echter steeds in Den Bosch waar hij omstreeks 1550 een kamer bezat naast het Vondelingenhuis in de Choorstraat. Hij overleed op 14 oktober 1552 en werd begraven bij het St.Egidiusaltaar in de St.Jan. Verwant aan Victor vander Moelen was verder waarschijnlijk de dominus Johannes de Herentals, presbiter, die op 22 november 1498 samen met hem een geldsom in ontvangst nam van de gemachtigde van priores en convent van het klooster van Sanctus Salvator de Tabor bij Mechelen. Verder had Victor vermoedelijk een broer Ghijsbrecht die als gehuwd man in Rome woonde en daar het ambacht van timmerman uitoefende. Op 13 april 1517 en 3 februari 1518 stuurde meester Willem van Enckenvoirt senior (zie nr.112) vanuit Rome twee levensberichten over hem naar een onbekende persoon in Den Bosch in verband met een door die stad uit te betalen lijfrente. Het laatste van deze twee briefjes begint als volgt: "Besondert weerde vrient. U sal believen te weeten hoe dat die eersame man Ghijsbrecht Henrixsoen vander Moelen, die een lijfrente heeft op di stadt tsHertogenbosch van eender sommen van drye gulden florijnen, Oeverlens Rynsch gulden gemeynlyck genoempt, noch levendich, gesont ende woulvarend tot Romen woenafftich is ende syn ambocht, te weeten houtsnyden oft tymerambacht, daegelixs exerceert." 9)
|
Noten | |
1. | AAT I, 1603 (16 nov.1432) (= akte 391.1); GAH, RA 1259, fo.199v (31 juli 1490), RA 1262, fo.104v-105r (12 dec.1492), fo.226r (1489/90); OLVB 52, band 5 fo.159r (1489/90); APB, St.Jan II, cijnsregister van 1503, p.73; Vgl.: Van Rooij, Het oud-archief, II 454 nr.1639. |
2. | Bijlage II 27.24.1, 31.11, 236.26, 246.16, 246.17, 268.1 t/m 268.7; Glebbeek, "De kerkfabriek", 199; APB, St.Jan II, Rekening van de kerkmeesters Henrick van Uden en Aelbrecht Ketelaer over de goederen van Willem van Ghent, zoon van wijlen jonker Willem van Gent (ca.1495-1500); Door Victor gecollationeerde afschriften (1362-1432): Bijlage II 152.13, 264.23, 264.39, 264.42, 272.29, 318.12, 318.34, 338.2, 353.12, 353.13, 353.15, 353.17, 353.22, 353.23, 353.24, 362.3, 382.11, 382.25, 382.59 (= GAH, Clarissen 43, fo.1r-80r, fo.121r-206v). |
3. | GAH, FAR 33.1 (1485/86); GAH, RA 1262, fo.343r (2 mei 1493), RA 1265, fo.596v (22 jan.1497), RA 1266, fo.351v (17 mei 1498), RA 1274, fo.314r (30 juni 1505); GAH, GG 612 (1493/94) t/m 616 (1498/99); GAH, RVA 781 (1493/94) t/m 786 (1499/1500); OLVB, band 5, fo.298r (1493/94), band 5bis, fo.94v (1496/97), fo.142v (1497/98), fo.205v (1498/99), fo.262v (1499/1500); APB, St.Jan II, kwitanties d.d. 27 jan.1498 en 14 dec.1499; GAH, Clarissen 55 (Victors rekeningen genummerd 12 t/m 21: 1507-1509), zie ook 43 (cartularium); GAH, OA B19 (1509/10), zie ook B17 (1507/09); AAB I, IV.B.7 (17 dec.1506); Van der Velden, Het necrologium, 60; Smulders, "Nog een zuster", 72; Vgl.: Schutjes, Geschiedenis, IV 395. |
4. | OLVB 52, band 5bis, fo.205v (1498/99); APB, St.Jan II, processtukken (ca.1500); GAH, OA B20 (1510/11); GAH, RA 1802 (1482-1501), RA 1803 (1502-1523), passim; APB, St.Jan II, Brieven van Boest; Bijlage II 27.24, 268.7. |
5. | APB, St.Jan II, kwitanties d.d. 19 jan.1500 en 8 dec.1503; ARAB, RK 5332 (1515); Gachard e.a., Inventaire, II 96; De Hingh, "Studie", 37. |
6. | OLVB 52, band 9, fo.52v (1514/15), fo.100v (1515/16), fo.167v (1516/17), band 10, fo.103v (1520/21), fo.218r (1522/23), fo.275v (1523/24), band 10bis, fo.15v (1524/25); Van Dijck, De Bossche optimaten, 105, 184, 432, 453; GAH, OA, B28 (1519/20), B29 (1520/21); GAH, GBW 1162 (1515-1525); RANB, RRGD 86 (manuaal van Victor, 1 okt.1515 - 30 sept.1516); Akten door Victor uitgevaardigd als rentmeester en gecommitteerde: GAH, Bonif. 17021 (9 okt.1515 en 26 jan.1518); GAH, Blokken 4025 (17 mrt. en 19 aug.1516); ABH, KV 371 (beide akten: 1 apr.1516); SABNOV, OA Erp 1077 (regest 53) (1 apr. en 18 aug.1516); GAH, GG 886 (1 apr. en 20 okt.1516), 2138 (23 febr.1520); GAHM, THG 1513 (2 en 3 apr.1516); APB, St.Jan I, akten d.d. 5 apr. en 14 aug.1516; KB ’s-Gravenhage, Hs. 131 B26 (= RANB, RSA 268), fo.644r-648v (klooster Koudewater te Rosmalen: 5 apr., 12 aug. en - nov.1516). |
7. | GAH, RA 1262, fo.104v-105r (12 dec.1492), RA 1268, fo.108r (20 dec.1499), fo.240r (28 jan.1500), RA 1271, fo.339r (2 mrt.1503), RA 1272, fo.308v-309r (5 febr.1504), RA 1274, fo.167r (7 aug.1505); Bijlage II 268.7; GAH, OA B7 (1496), B8 (1497/98), B12 (1502/03), B14 (1504/05), B15 (1505/06), B21 (1511/12) (vgl.: Blondé, De sociale structuren, 143-145, 155-157, 167-169); Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, I 376-377; OLVB 49, fo.34v; Van der Velden, Het necrologium, 60 (25 juli: "commemoratio Victoris de Molendino, benefactoris domus huius [de Berne]"); OLVB 52, band 10bis, fo.15v (30 juli 1525). |
8. | GAH, RA 1262, fo.104r-v (11 dec.1492); Schillings, Matricule, III 263 nr.252; AAB II, hs. Kievits, p.14; Schutjes, Geschiedenis, IV 249, 263; De Ridder-Symoens e.a., Les livres, 1.2.1 325 nr.561; De Ridder-Symoens, "Brabanders", 324; OLVB 52, band 9, fo.218r (16 nov.1517), vgl. band 6, fo.414r (1506/07); Hermans, Verzameling, 96; Van de Laar, "De opkomst", 117-119; Van de Meerendonk, Tussen Reformatie en Contra-reformatie, 68. |
9. | RAH, St.Truiden 1832 (3, 16 en 22 juni 1535: op de laatste datum werd meester Henrick als rector van Alem geïnstalleerd); Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 3, 29, 74; Bijsterveld, Laverend, 117, I 269 nr.2004; Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen, II 582; GAH, RA 1267, fo.265r (22 nov.1498), RA 1359, fo.281r (1551/52), vgl. RA 1229, fo.233v (1458/59), RA 1230, fo.106v (1459/60), fo.224r (1460); AAB II, hs. Kievits, p.14; Van der Velden, Het necrologium, p.80 (14 okt.:commemoratio Henrici de Molendino cum parentibus, benefactorum domus huius); Smits, 'H De grafzerken, 16-17 nr.10; Van Dijk, "Met voeten getreden", 74; Munier, "Uit de correspondentie van kardinaal Willem van Enckenvoirt", 170-172 nrs.4 en 5; Vgl.: Bijlage II 5.21.1, 5.34, 134.4, 248.2, 375.1. |
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 326n